De vrijheid van demonstratie is juist niet alleen bedoeld voor maatschappelijk populaire en overheidswelgevallige ideeën
Door mr. Hanno Wisse
David Icke mag er dan voor velen ongebruikelijke ideeën op nahouden, de kern van een democratie bestaat uit de uitingsvrijheid. De vrijheid van demonstratie is daar een voorbeeld van. De grondgedachte daarbij is dat verkeerde ideeën vooral met goede tegenargumenten moeten worden bestreden. Wanneer al te gemakkelijk hiervan wordt afgeweken, ook al lijkt dat misschien op basis van een persoonlijk gevoel van morele verontwaardiging wenselijk, dan brengt dat onze democratische grondbeginselen om zeep. In een democratie hoort daarom het debat voorop te staan, niet het lukraak cancelen van mensen met ideeën die minder in de smaak vallen.
De Nederlandse overheid mag Icke die het Schengengebied vanuit een niet-Schengengebied binnenkomt, in dit geval Engeland, op basis van artikel 6 lid 1 sub e van de Schengengrenscode in beginsel de toegang ontzeggen op basis van vrees voor verstoring van de openbare orde. Echter, dat mag niet zomaar. Dat moet nader worden onderbouwd.
Daar is helaas geen sprake van in brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Eric van der Burg aan Icke waarin hem voor twee jaar de toegang tot de Schengenzone (26 landen in totaal) wordt ontzegd. De brief is weinig ter zake, onthutsend knullig beargumenteerd en bevat niet eens een wettelijke grondslag. Zo dadelijk zal blijken dat dit mogelijk geen belemmering is om desondanks voldoende effectief te zijn.
In de brief staat dat de fysieke komst van Icke wellicht tot een sterkere reactie bij de aangekondigde tegendemonstraties zou kunnen leiden. Verder wordt als gevaar voor de openbare orde voornamelijk de agressiviteit van de tegendemonstraties opgevoerd die zou blijken uit een plan om een lawaaidemonstratie te organiseren, als wel nota bene een oproep tot gebruik van vuurwapengeweld tegen Icke. Voorkoming en bestrijding van wanordelijkheden vormt op grond van artikel 2 Wet Openbare Manifestaties (WOM) op zich een gewettigde grond om de vrijheid van demonstratie in te perken.
De schuld hiervoor wordt echter wonderwel bij Icke neergelegd. De passages uit de brief waarin het vermeende gedachtegoed van Icke breed wordt uitgemeten, dienen kennelijk als rechtvaardiging. Nergens wordt echter concreet onderbouwd dat er sprake zou zijn van verstoring van de openbare orde door Icke zelf.
Hierover zijn in ieder geval drie opmerkingen te maken.
Ten eerste kan de vrijheid van demonstratie nooit omwille van de inhoud worden ingeperkt. De larmoyante uitweidingen in de brief over de vermeende inhoud van het gedachtegoed van Icke zijn daarom, naast dat ook hier telkens de onderbouwing ontbreekt, als rechtvaardiging volkomen misplaatst.
Echter, het trucje wat hier wordt uitgehaald is dat tegen de regels in toch op de inhoud wordt ingegaan door welbewust aan te haken bij de massale mediacampagne om de persoon van Icke zwart te maken. De bedoeling is om hiermee een storm van morele verontwaardiging los te maken om zo, ongeacht welke rechtsregel dan ook, voldoende publieke steun voor de ontzegging te organiseren. Propaganda heet dat. Met emotie krijg je nou eenmaal meer mensen mee dan met logica. Met recht heeft dat echter niets te maken, ook al beweert prof. dr. Wim Voermans bij hoog en laag het tegendeel.
Ten tweede is het onbegrijpelijk dat het houden van een toespraak door Icke in persoon of per video-verbinding beslissend verschil zou uitmaken voor verstoring van de openbare orde, gesteld dat van dat laatste al überhaupt sprake van zou zijn. De ontzegging is namelijk onmiskenbaar gestoeld op de aanname dat alleen een toespraak van Icke in persoon tot een verstoring van de openbare orde zou kunnen leiden en dat dit blijkbaar niet het geval is bij een toespraak per videoverbinding. Als dit verschil echter betekenisloos is, wat alleszins aannemelijk lijkt, temeer omdat in de brief de onderbouwing daarvoor ten enenmale ontbreekt, dan maakt dat de ontzegging per definitie disfunctioneel en dus niet noodzakelijk en disproportioneel.
Ten derde spreekt het gezaghebbende rapport van de Venice Commission 2020, waarin de Europese rechtspraak over het recht op vreedzaam demonstreren staat samengevat, in no. 81 duidelijke taal:
“State authorities must protect the organizers and participants of peaceful assemblies that espouse views that are controversial or unpopular, which may generate hostile opposition, and shall protect peaceful assemblies from any person or group that intentionally seeks to limit or destroy the rights of others to assemble. In cases where assemblies annoy or give offence to persons opposing the message, the obligations of the state go beyond a mere duty not to interfere – rather, there may be a need for active police measures tot protect assembly organizers and participants from attacks by third parties.”
Kortom, niet Icke, maar de betreffende tegendemonstranten die uit zijn op uitholling van andermans recht op demonstratie en geweld dienen te worden aangepakt.
Al met al is deze zaak een zoveelste voorbeeld van Nederland als land waarin de heersende macht het recht in toenemende mate nog slechts lijkt te gebruiken als schamel afdekkleedje, desnoods met gaten, dat naar believen kan geplooid.