Onlangs verschenen in een toonaangevend Duits juridisch tijdschrift twee belangrijke Duitstalige artikelen. Beide zijn erg leerzaam, ook voor de Nederlandse situatie.
Het eerste artikel bevat een zeer kritische en gedegen juridische analyse van de coronamaatregelen in Duitsland.
Het tweede bevat een zeer kritische en gedegen juridische analyse van de gentherapeutische injecties tegen corona in Duitsland.
Onderstaand treft u van beide artikelen de inleidende tekst aan met aansluitend de conclusie en vooruitzichten.
De verwijzing naar het originele artikel, alsmede een Nederlandse machinevertaling van het gehele artikel vindt u direct onder de conclusie en vooruitzichten van elk artikel.
Het einde van de constitutionele tunnelvisie op staatsbesluiten onder onzekerheden
Dit essay is de opmaat tot een tweedelige analyse van de rechterlijke proportionaliteitstoetsing van coronamaatregelen. Het beoogt het oog van de rechtspraak te scherpen voor zwaarwegende – maar tot dusver niet in aanmerking genomen – feitelijke aspecten en de temporele indeling daarvan, waarmee in het kader van gerechtelijke procedures over coronamaatregelen rekening moet worden gehouden. Het beoogt aan te tonen dat de wetgever – in strijd met de besluiten van het BVerfG van 19-11-2021 (“Bundesnotbremse I en II”), van 10-02-2022 en 27-04-2022 (“COVID-19-Impfpflicht I en II”) – zijn beoordelings- en vormgevingsmarge allang heeft overschreden. Een groot aantal rechtsgrondslagen voor corona-beschermingsmaatregelen doorstaat bij een uitgebreide beoordeling van de feiten zelfs vanuit een ex ante-perspectief geen evenredigheidstoets. Dit geldt des te meer in het geval van een zorgvuldig uitgevoerde gerechtelijke bewijsvoering.
V. Conclusie en vooruitzichten
- De wetgever en de uitvoerende macht hebben bij de beoordeling van de risicosituatie via COVID-19 en de keuze van de middelen een groot aantal vermijdbare systeemfouten gemaakt door voorbij te gaan aan rationele, gedifferentieerde basisoverwegingen. Het betreft met name een bevooroordeelde selectie van adviseurs en het niet ontwikkelen en gebruiken van op feiten gebaseerde maatregelen. Een serieuze zoektocht en strijd van de wetgever naar de mildste middelen is zelfs na 2 jaar nog niet waarneembaar. Ondanks de aanvankelijke onzekerheden verplicht het proportionaliteitsbeginsel de wetgever om zo snel en efficiënt mogelijk alle beschikbare kennisbronnen te benutten en de ontbrekende wetenschappelijke gegevens en feiten te verkrijgen voor een objectieve beoordeling van de gevaarsituatie en de bestrijding ervan. Zelfs in een gevaarlijke situatie met veel onzekerheden moet de staat de bestaande wetenschappelijk-methodologische beginselen toepassen bij de prognose van gevaar en voor een snelle kennisvergaring. In plaats daarvan zijn meerdere malen roekeloos lockdowns opgelegd zonder rekening te houden met de voorzienbare ernstige meervoudige schade aan het leven en de gezondheid van miljoenen mensen in Duitsland die als niet-gevaarlijke personen met grote kracht door deze maatregelen werden getroffen. Het resultaat van dergelijk overheidsoptreden – zogenaamd zonder alternatief – en het meestal afwezige rechterlijke ingrijpen is het verlies van mensenlevens, het optreden van gezondheidsschade, immense economische schade en een blijvende aantasting van de rechtsstaat.
- Alle rechters die betrokken zijn bij de toetsing van coronamaatregelen van de overheid worden dringend opgeroepen de relevante feiten van de zaak zo uitvoerig mogelijk te onderzoeken buiten de adviezen en gegevens van de RKI en het PEI om. Anders dan veel bestuursrechters137 en het Bundesverwaltungsgericht138 menen, wordt het vertrouwen in de juistheid van de adviezen en gegevens van aan orders gebonden overheidsinstellingen (RKI, PEI, STIKO) niet weggegeven op grond van de wettelijke taakverdeling. Het moet veeleer worden vastgesteld na kritisch onderzoek van de feiten. Het is allang tijd om minder te durven van de RKI, PEI en STIKO, hun bevindingen in twijfel te trekken en meer tijd te besteden aan het vaststellen van de feiten. Daartoe behoort de behandeling van de vraag wanneer en hoe informatie en gegevens met welke betekenis beschikbaar waren over de infectiesterfte, over de incidentie van infectie en ziekenhuisopname, over de causaliteit van COVID19-doden, over de effecten van beschermingsmaatregelen en over de veiligheid en effectiviteit van COVID-19-vaccins. Voorts dient rekening te worden gehouden met het tijdstip van wetenschappelijke kennismogelijkheden waaruit mildere middelen hadden kunnen worden afgeleid en genomen. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten beschikbaar zijn of indien de onjuistheid van wetgevingsaannames blijkt, kan zelfs een aanvankelijk als grondwettelijk beoordeelde wettelijke coronaregeling in elk stadium van de rechterlijke toetsing van de proportionaliteit met werking voor de toekomst ongrondwettig worden. 139 Een rechterlijke toetsing van de feiten met open ogen is een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor een functionerende proportionaliteitstoets die haar ware betekenis voor de rechtsstaat vooral in een crisis moet bewijzen. Een dergelijke rechterlijke toetsing van de Coronamaatregelen is meestal uitgebleven. Om deze ernstige tekortkoming van de rechtsstaat te verhelpen, moeten de oorzaken die ertoe hebben geleid dat mensen systematisch geen effectieve rechtsbescherming genieten tegen inbreuken op de grondrechten van historische proporties, grondig worden geanalyseerd, heroverwogen en weggenomen. Na het eerste jaar van de pandemie heeft de voormalige president van het Bundesverfassungsgericht, Hans-Jürgen Papier, er vermanend op gewezen dat de bevolking van dit land geen onderdanen zijn.140 Nog minder mag een deel van de bevolking – in het bijzonder geen kinderen en jongeren – als menselijk schild voor een ander deel van de bevolking worden gebruikt. Anders dreigt de overgang van de rechtsstaat naar de veiligheidsstaat. De foute inschattingen van de WHO in het geval van de vogelgriep in 2005 en de Mexicaanse griep in 2009 tonen duidelijk aan dat er op nationaal niveau dringend behoefte is aan objectieve meetbare indicatoren en duidelijk omschreven, op feiten gebaseerde criteria voor het vaststellen van een medische noodsituatie van nationale omvang en gefaseerde beschermingsmaatregelen, en dat deze hun weg moeten vinden naar een hervormd [Duitse Wet op de infectiebescherming] IfSG
Disproportionaliteit van een indirecte en directe vaccinatieverplichting tegen COVID-19
Deze bijdrage volgt op het eerste deel van de auteur (NVwZ- Extra 1_2023), waarin de richtsnoeren voor een rechterlijke evenredigheidsbeoordeling van coronamaatregelen werden gepresenteerd, rekening houdend met fundamentele feitelijke aspecten. In dit deel II volgt een evenredigheidsbeoordeling in het licht van de voorbereide feiten van de door de Duitse Bondsdag op 16.3.2022 ingevoerde instellings- en bedrijfsgebonden verplichting tot bewijs van COVID-19-vaccinatie of COVID-19-herstel, de daarmee samenhangende besluiten van het BVerfG van 10.2.2022 en 27.4.2022 (“COVID-19-vaccinatieplicht I en II”), de eerste mislukte wetgevingspoging en toekomstige wetgevingsplannen voor de invoering van een algemene vaccinatieplicht.
IV. Conclusie en vooruitzichten
Noch de door de wetgever begin 2022 beoogde algemene vaccinatieplicht, die bij de eerste poging mislukte, noch de wettelijke indirecte instellings- en bedrijfsgebonden COVID-19- vaccinatieplicht volgens § 20 a IfSG, die sinds 16 maart 2022 is ingevoerd en beperkt is tot 31 december 2022, doorstaat bij een uitvoerige beoordeling van de feiten een evenredigheidstoetsing. De rechter die het onderzoek van wettelijke bewijsverplichtingen voor een beschermende vaccinatie tegen COVID-19 of een eventuele toekomstige algemene beschermingsvaccinatieverplichting tegen COVID-19 behandelt, wordt opgeroepen tot een uitvoerige kritische beoordeling van de feiten. Nieuwe wetenschappelijke bevindingen of de vaststelling van de onjuistheid van wetgevingshypothesen maken het mogelijk om zelfs een aanvankelijk als grondwettelijk beoordeelde wettelijke regeling in de toekomst in elk stadium van de evenredigheidstoetsing als ongrondwettig te beschouwen. Het feit dat bestuursrechters in recente spoedbesluiten, zoals het OVG Münster van 16.09.2022 een inreis- en werkverbod voor een nietgevaccineerde secretaresse, het OVG Lüneburg van 08.09.2022 een werkverbod voor een niet-gevaccineerde tandarts of het BVerwG in zijn besluit van 07.07.2022 in de hoofdzaak een gedoogplicht volgens § 17 II nr. 1 zin 1 nr. 1 SG voor een COVID-19-vaccinatie zich nog steeds beroepen op een vermeend bestaande relevante bescherming tegen infectie en overdracht van het COVID-19-vaccin, in het bijzonder met ondoordachte verwijzing naar RKI-gegevens en de herkenbaar juridisch onjuiste beslissing van het BVerfG van 27.04.2022, bevestigt de noodzaak van een snelle kritische herziening van de Corona-jurisprudentie.
Het IfSG moet worden hervormd op een evidence-based manier met betrekking tot de identificatie en het beheer van een medische noodsituatie. Dit houdt in dat de rol van de RKI en de PEI zodanig moet worden gewijzigd dat zij niet langer als enige bevoegd zijn om gegevens te verzamelen en te interpreteren. De positie en het gewicht van de RKI in het kader van § 4 IfSG moeten worden teruggebracht tot de stem van een onafhankelijk interdisciplinair deskundigencomité buiten de invloedssfeer van het federale ministerie van Volksgezondheid. Dit deskundigenpanel moet kunnen beschikken over alle relevante ruwe gegevens van de gezondheidsautoriteiten, de intensive-careafdelingen en de ziekenfondsen voor de beoordeling van een medische noodsituatie van nationale omvang en de ontwikkeling van op bewijsmateriaal gebaseerde beschermingsmaatregelen. De neutrale evaluatie van de baten/schadelijkheidsverhouding van vaccinaties tegen COVID-19 vereist de aanstelling van een ander onafhankelijk, niet-persoonlijk interdisciplinair deskundigenpanel. Evenzo is een omzetting van het passieve meldingssysteem voor bijwerkingen van vaccinaties in een uitgebreid actief bewakingssysteem met recht van toegang tot de gegevens vereist, in het kader waarvan het PEI lid is van een onafhankelijk panel voor de beoordeling van de veiligheid van geneesmiddelen.