Door Frank Stadermann, oud-advocaat
Dit artikel verscheen eerder in De Andere Krant van 26 juli 2024.
Rechter oordeelt dat huisartsen wel, oh nee, bij nader inzien toch niet hydroxychloroquine en ivermectine mochten voorschrijven aan COVID-19-patiënten.
Tot begin van dit jaar waren de rechters eenduidig in hun uitspraken: het was de huisartsen tijdens de coronapandemie niet toegestaan om aan patiënten hydroxychloroquine en ivermectine voor te schrijven. Voor dat gebruik waren die middelen namelijk niet tot de markt toegelaten. Weliswaar is krachtens art. 68 Geneesmiddelenwet het zogenaamd ‘offlabel‘-voorschrijven wel toegestaan. Maar dan moeten er binnen de beroepsgroep protocollen zijn ontwikkeld. Als die protocollen nog in ontwikkeling zijn, moet de voorschrijvende arts eerst overleg plegen met de apotheker, aldus art. 68. Het is een wetsartikel dat ook de geoefende jurist niet na één keer lezen begrijpt, tenminste als ik voor mijzelf spreek.
De artsen die de middelen voorschreven, hadden samen met een apotheker zelf een protocol opgesteld. Dat protocol was mede gebaseerd op protocollen van buitenlandse artsen. In de ogen van de inspectie (=Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) hadden de artsen daarmee niet voldaan aan art. 68. De inspectie legde aan de artsen boetes op met het argument dat zij zich niet konden beroepen op een protocol of standaard binnen de beroepsgroep. Hun handelen druiste bovendien in tegen de adviezen van het Nederlands Huisartsen Genootschap en het SWAB. 1 Ook was het overleg met de apotheker volgens de inspectie ontoereikend, namelijk niet op dossierniveau, geweest. Daar had de inspectie gelijk in, vonden de Rechtbank Limburg 2 , de Rechtbank Den Haag 3 en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. 4
Op 19 februari 2024 nam de Rechtbank Breda afstand van die breed gedragen opvatting. Deze rechtbank oordeelde toen dat het huisarts Niek Rogger had vrijgestaan om wel hydroxychloroquine en ivermectine voor te schrijven aan covidpatiënten. 5 De rechtbank oordeelde dat de wet niet voldeed aan het vereiste van een “lex certa”; dat houdt in dat uit de wet voor iedereen duidelijk moet blijken welk handelen en nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, en welke sancties daarop kunnen volgen. Volgens de rechtbank Breda was onduidelijk aan welke voorwaarden huisarts Rogger had moeten voldoen om de geneesmiddelen offlabel te mogen voorschrijven. Zij stelde de inspectie in het ongelijk, de huisarts behoefde de boete niet te betalen.
Best wel een opmerkelijke uitspraak van de rechtbank die in deze zaak werd voorgezeten door haar senior rechter mr. R.P. Broeders. Immers rechters zijn sedert de ‘pandemie’ niet geneigd om tegen de overheid in te gaan.
De uitspraak werd overigens onmiddellijk daarna gevolgd door een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland.6 Op ongeveer dezelfde gronden kwam die rechtbank tot eenzelfde uitspraak: ook de boete die aan arts Alexander van Walraven voor hetzelfde ‘vergrijp’ was opgelegd, mocht van de Rechtbank Utrecht de papierversnipperaar in.
Het was dus eigenlijk voor huisarts Jan Vingerhoets een gelopen race toen deze onlangs zijn boete voor exact hetzelfde ‘vergrijp’ aanvocht bij de Rechtbank Breda.
De spanning verdween helemaal toen bleek dat mr. Broeders van de kamer deel uitmaakte. Ook al was hij deze keer niet de voorzitter, de zaak kon niet meer stuk voor Vingerhoets.
Groot was de verbazing toen de Rechtbank Breda op 12 juli jl. haar uitspraak deed. Naar het oordeel van de rechtbank was de boete aan huisarts Vingerhoets terecht opgelegd. De argumenten die de rechtbank daarvoor hanteerde, waren niet geheel gelijk aan, maar redelijk in lijn met die van de andere, hierboven genoemde rechterlijke instanties. Art. 68 Geneesmiddelenwet is duidelijk, van schending van het “lex certa”-beginsel was geen sprake, aldus de Rechtbank Breda nu.7
Daarmee loopt deze rechtbank weer in de pas met de andere rechterlijke colleges.
Nu zou men denken dat de rechtbank wel zou uitleggen waarom zij inging tegen haar eerdere oordeel. Niets van dat alles. Wel begreep de rechtbank kennelijk dat ze er niet aan ontkwam om iets te zeggen over de eerdere uitspraak in exact dezelfde zaak tegen huisarts Rogger. Nou, dat deed zij. Maar het kon niet korter: “De rechtbank realiseert zich dat zij hiermee anders oordeelt dan in de uitspraak van deze rechtbank van 19 februari 2024”, merkt de rechtbank op.
Daar moet de huisarts het mee doen. Dat de huisarts het nu nog minder begrijpt, ligt voor de hand. Want hoe kan een wet voor een arts begrijpelijk zijn als dezelfde rechter die die wet begrijpelijk vindt, eerder het tegendeel verkondigde?
Een wet kan nimmer als helder worden beschouwd als de rechter daarbij zelf niet koersvast is.
Ik durf nog wel een stap verder te gaan. Zolang rechters het met elkaar oneens zijn of een wet duidelijk is, kan per definitie niet gezegd worden dat die wet wél duidelijk is. Dat staat er dan per definitie aan in de weg dat na de twee uitspraken van de rechtbanken Limburg en Den Haag ooit nog een rechter mag beslissen dat art. 68 een lex certa is.
Wil de echte mr. Broeders opstaan?
Op zich is het geen onbekend fenomeen dat rechterlijke instanties ten aanzien van dezelfde rechtsvragen tot verschillende uitspraken komen. Het komt ook wel eens voor dat dezelfde rechterlijke instanties, afhankelijk van de samenstelling van de kamers die de beslissing nemen, onderling tegenstrijdige uitspraken doen. Maar dat eenzelfde rechter twee uitspraken doet, althans daaraan meewerkt, die onderling tegenstrijdig zijn, is voor zover mij bekend, een unicum.
Wil de echte mr. Broeders opstaan?
De Rechtbank Breda en in het bijzonder mr. Broeders hebben zichzelf ongeloofwaardig gemaakt. Mr. Broeders had zich aan de zaak moeten onttrekken (zich verschonen) toen hij tot de conclusie kwam dat hij tegen zijn eigen opvattingen moest ingaan. Waarom heeft hij dat niet gedaan?
Daarnaast: zo zeker als huisarts Vingerhoets van zijn overwinning mocht zijn, zo zeker behoorde de inspectie te weten dat zij in het zand zou bijten. Als ik raadsman van de inspectie was geweest, zou ik dan ook de senior rechter hebben gewraakt. Van hem kon immers niet meer een eerlijk proces worden verwacht. Gezien de eerdere uitspraak waarbij hij was betrokken, kon hij niet anders dan de inspectie in het ongelijk en Vingerhoets in het gelijk stellen. Waarom heeft de inspectie deze rechter dan niet gewraakt? Ik pijnig mijn hersenen met die vraag. Was dat vanwege onervarenheid van de vertegenwoordiger van de inspectie? Of wist de inspectie iets wat wij niet mogen weten?
Bronnen
1. Stichting Werkgroep Antibioticabeleid
2. Rechtbank Limburg 6 juli 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:3995
3. Rechtbank Den Haag 22 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:612
4. Centraal Tuchtcollege voor de Zorg 14 februari 2024, ECLI:NL:TGZCTG:2024:42
5. Rechtbank Zeeland – West Brabant 19 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:1465
6. 11 maart 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1540
7. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4815